Preek, gehouden 21 april 2024, Ezechiël 34,1-10
Ds. Rina Mulderij
Gemeente van Jezus Christus,
Bij het beeld van een herder hebben we de neiging om naar boven te kijken. Er is iemand met een kleine letter en Iemand met een hoofdletter, die invloed op je uitoefent, om je naar nieuwe plaatsen te brengen. Die jou bijstaat in het leven, zodat je niet kopje onder gaat. Die persoon moet het voor je doen, die moet ons leiden. En als het niet gaat zoals jij het wil, dan schoppen we maar tegen die herder aan of zoals we bij Ezechiël tegen komen, daar grijpt God in ten behoeve van Zijn kudde. God ziet naar Zijn schapen om en rekent af met de herders die vooral voor zichzelf hebben gezorgd. Ezechiël had trouwens geen hoge pet op van de leiders van zijn tijd: zij hadden met hun handelen bijgedragen aan de Babylonische ballingschap en ze hadden samen met het volk Israël God vergeten door achter hun eigen verlangens en vreemde goden aan te gaan. Het beeld van een herder kun je als een voorbeeld van goed leiderschap zien. In het oude Midden Oosten werd een herder als beeld gebruikt voor koningen hoe zij naar hun onderdanen omzagen. Het is dan ook niet vreemd dat je in de Bijbel herders op verscheidene plekken tegen komt, zoals wanneer Mozes de schapen van zijn schoonvader Jetro weidt, voordat hij Israël uit Egypte leidt. Ook de latere koning David staat z’n mannetje om schapen uit de bek van leeuwen en beren te redden. Ezechiël wijst in dit hoofdstuk naar een toekomstige David, een Messiaanse herder-koning, die Israël zal weiden zoals God dat wil. En het is David die altijd heeft geleefd met het geloof dat God zijn herder is, die ook hem brengt naar grazige weiden. In zijn koningschap heeft David beseft en voorgeleefd dat God hem leidt – een leider mag ervaren dat die ook geleid mag worden. Dat is vaak een sleutel naar goed en gezond leiderschap.
Ook in het klein mogen we ervaren dat wij geleid mogen worden. Daarbij gaat het ook om dat we zelf mogen herderen. Dat wij herderen, waar andere herders van deze wereld het laten af weten, waar er soms ook ongewild steekjes vallen. Wij als herder voor Gods aangezicht komen in alle vormen en maten. Daartoe roept God ook ons. Als je gewild en ongewild herdert, merk je dat leiding geven je iets kost. Als je vecht tegen wolven, ontkom je niet aan wonden. Je vangt de klappen op, die voor kwetsbaren bedoeld zijn. Je zoekt naar bescherming tegen de roofzucht van mensen en zelfs tegen natuurgeweld.
Leiderschap en zorg voor de ander gaan hand in hand en het is soms dichter bij huis dan we denken. Denk aan relaties, waarin de één door een moeilijke periode gaat en zo tijdelijk uit de running is geraakt, dan kan de ander het gezin draaiende houden, dat de belangrijke dingen doorgaan, dat de kinderen zorg en aandacht krijgen die ze nodig hebben. Dit herderen kan de ander veel kosten. Denk ook aan vrijwilligers die zich inzetten voor schuldhulpmaatje. Je mag samen met de ander zorgen voor een gezonde financiële situatie, misschien wel ervoor zorgen dat de hete adem van schuldeisers wat minder wordt en dat je maatje op adem kan komen en een weg uit de schulden weet te vinden. Bij voorbeeld een vriend die even niet mee kan komen op school, dat je vraagt: wat heb jij nodig? Het herderen gaat niet om dat jij invult voor de ander wat die nodig heeft, maar dat je samen zoekt naar: hoe kan ik passend voor je zorgen, waarmee kan ik jou echt helpen?
Ezechiël geeft in het deel dat we hebben gelezen, voorbeelden van slecht leiderschap, waar mensen hun ego hebben gediend, niet inzien dat ze voornamelijk hun eigen tekorten hebben willen aanvullen door anderen tekort te doen, door niet te luisteren en door niet te zorgen voor zieke, zwakke, gewonde dieren – laten die maar zichzelf redden. Die hardheid klinkt bij een groot aantal wereldleiders, ook in onze tijd. Bij hun zien we dat moreel leiderschap ontbreekt, dat fouten altijd op de rekening van de ander worden gezet, want zij doen niets fout of ze voelen zich niet verantwoordelijk. Ze volgen de harde lijn, maar de liefde voor de ander ontbreekt. Ze voelen zich niet geroepen om voor goede dingen zich in te zetten. Ze zijn als wolven die de schapen aanvallen en verstrooien.
Wij zijn geroepen om met alles, waarmee God ons heeft toegerust aan talenten en krachten, om die in te zetten voor Zijn komend koninkrijk. Om Zijn reddingsplan onder ons gestalte te geven, want God werkt via onze handen en harten aan een nieuwe tijd. Ook wij horen bij Zijn kudde, naar wie Hij omziet, en wij mogen voor Gods aangezicht evenzo herders zijn, die bijdragen aan een wereld naar Gods hart. We hebben elkaar nodig om een herder te zijn, want ‘Jij’ (tekst: Marinus van den Berg):
Jij kunt een schouder zijn
voor de mens in verdriet en verlorenheid
Jij kunt een arm zijn
om een mens heen in de kou.
Jij kunt een licht zijn
voor een mens struikelend in donker.
Jij kunt een vuur zijn
voor een mens verkild in het leven.
Soms zoekt een mens:
wie kan ik zijn, wie mag ik zijn
Soms vraagt een mens:
zal ik gemist worden,
zal iemand om mij huilen,
voor wie ben ik belangrijk?
Hoe moet je leven
als je geen uitnodiging ontvangt,
als je voelt: zonder mij zou alles gelijk blijven
Als je niet merkt dat er iemand is
die op je wacht, die naar jou omziet
Kunnen we elkaar laten voelen:
jij mag er zijn, jij bent goed,
jij kunt een schouder zijn,
jij kunt een arm zijn.
Kunnen we elkaar laten voelen:
ik ben een schouder voor jou,
ik ben een arm om je heen,
een licht op je levenspad:
er zal minder eenzaamheid zijn.
Zo mogen we elkaar herderen voor Gods aangezicht. Amen.